In het hart van dit stuk vinden we een heruitgevonden Hercules, een symbool van kracht en moed, in een staat van ontspannen rust. Zijn gespierde gestalte, badend in de zachte gloed van de dageraad, straalt een gevoel van moeiteloze zelfvertrouwen uit. Dit is niet de Hercules van weleer, verwikkeld in onophoudelijke arbeid; dit is een Hercules die vrede heeft gevonden, een Hercules die zijn waardigheid en doel heeft herwonnen na zijn persoonlijke onderwereld te hebben doorstaan. Onderweg nieuwe vormen van kracht en moed vindend.
Aan zijn voeten zit Cerberus, het driehoofdige beest dat in de mythologie bekend staat als de bewaker van de onderwereld. Traditioneel was Cerberus een symbool van angst en dood, die verhinderde dat de doden de onderwereld verlieten. Hier wordt Cerberus heruitgevonden als een trouwe metgezel. Het spreekt tot de ironie van wedergeboorte met zijn 3 hoofden gericht op het verleden, het heden en de toekomst. Onmogelijk te scheiden, hoe snel we ook wegrennen van de beste vriend van de mens.
Bij het overwinnen van de beproevingen van onze persoonlijke onderwerelden, vinden we onszelf vaak wegrennen van de chaos die onze evolutie heeft gevormd, de chaos die deze nieuwe versie van onszelf in de eerste plaats mogelijk maakte, of we nu klaar waren voor de verandering of niet. Toch is het alleen door deze beproevingen te erkennen en te omarmen dat we werkelijk vrijheid van hen vinden. En de privésteiger, die de veiligheid van thuis verbindt met een wijde open zee van mogelijkheden, dient als een metafoor voor deze liminale ruimte van transformatie. Van evolutie door acceptatie. Van heelheid vinden in het tussenliggende. Het is hier, in dit moment van stille reflectie, dat we de vrijheid vinden om ons beste zelf te worden. Je overlatend aan de stille reflectie van niets bijzonders, even maar, terwijl je wacht om weg te rijden naar ergens anders dan hier…